Waarom het bedenken van vragen leerlingen uit groep 6 verandert in echte, actieve lezers
Veel leerlingen in groep 6 ervaren begrijpend lezen als een oefening waarin zij vooral moeten raden welke antwoorden de leerkracht of de methode in gedachten had. Ze zoeken naar korte stukjes tekst die passen bij een vraag, in plaats van dat ze echt proberen te begrijpen wat er staat. Een krachtige manier om dat patroon te doorbreken is: laat leerlingen zelf vragen maken. Wanneer kinderen zelf vragen formuleren, moeten ze actief nadenken over de betekenis, de hoofdgedachte, de structuur van de tekst en de details die ertoe doen. Het verandert lezen van een passieve opdracht in een denkactiviteit.
In dit artikel gaan we dieper in op waarom deze omgekeerde aanpak zo effectief is, hoe je die inzet in groep 6, en welke werkvormen je meteen kunt gebruiken.
Zodra kinderen weten dat zij straks vragen moeten bedenken, gaan ze anders lezen. Ze letten op opvallende feiten , belangrijke gebeurtenissen, signalen van de structuur en impliciete informatie. De aandacht verschuift van losse details naar het geheel.
Een leerling kan geen goede vraag formuleren als hij de tekst niet begrijpt. Het opstellen van een vraag dwingt het kind om betekenis te construeren, verbanden te leggen en de kern te vinden. Ook het verwerken van moeilijke zinnen gaat makkelijker.
Veel kinderen stellen in het begin vooral letterlijke vragen. Door het gesprek over vragen te structureren ontdekken ze dat er verschillende niveaus bestaan: vragen over feiten, vragen over redeneren, vragen over de bedoeling van de schrijver, vragen over gevoelens, enzovoort.
Niet de methode, maar de leerlingen bepalen welke informatie belangrijk is. Dat geeft eigenaarschap en verhoogt de motivatie aanzienlijk. Dit helpt ook om hoger te scoren op toetsen voor begrijpend lezen van IEP, Leerling in Beeld, Boom LVS en Dia.
Gebruik een tekst van ongeveer één pagina met een duidelijke structuur: een informatieve tekst, een historisch fragment of een kortverhaal met een duidelijk probleem.
Vraag ze niet meteen iets in te vullen of te onderstrepen. Het eerste doel is een globaal begrip.
Leg uit dat ze straks zelf vragen gaan bedenken. Vertel dat een goede vraag voldoet aan drie criteria:
De vraag gaat echt over de tekst.
De vraag is duidelijk en niet dubbelzinnig.
De vraag dwingt de lezer om na te denken, niet alleen een woordje over te schrijven.
Leerlingen hebben taal nodig om goede denkvragen te formuleren. Geef bijvoorbeeld deze starters:
Waarom denk je dat … ?
Hoe kun je zien dat … ?
Wat zou er gebeuren als … ?
Waarom zegt de schrijver dat … ?
Wat is het belangrijkste dat je uit dit stuk moet onthouden?
Vraag om drie soorten vragen:
Een letterlijke vraag
Een redeneervraag
Een denkvraag of interpretatievraag
Door deze structuur leren ze bewust onderscheid te maken tussen niveaus.
Noteer vragen op het bord en bespreek welke vragen sterk zijn en waarom. Laat leerlingen zelf verbeteren. Zo ontdekken ze dat denken over de kwaliteit van een vraag minstens zo leerzaam is als het bedenken ervan.
Hieronder vind je voorbeelden die je kunt gebruiken om leerlingen te laten zien wat sterke vragen zijn.
“Na een lange klim bereikte Mira eindelijk de top van de heuvel. Ze zuchtte diep. De zon stond laag en kleurde de lucht oranje. Ze wist dat ze nog snel naar huis moest voor het donker werd, maar iets maakte dat ze bleef staan. Er bewoog iets in de verte, iets dat ze nog niet eerder had gezien.”
Letterlijke vraag: Waar bevond Mira zich aan het begin van de tekst?
Toelichting: Een feitelijke vraag, direct te vinden in de tekst.
Redeneervraag: Waarom bleef Mira staan terwijl ze wist dat ze snel naar huis moest?
Toelichting: Leerling moet afleiden dat de beweging in de verte haar aandacht trok.
Denkvraag / interpretatievraag: Wat denk je dat dat bewegende voorwerp in de verte kan zijn, en waarom?
Toelichting: Leerling moet interpreteren en bewijs uit de tekst gebruiken (ongewone beweging, nieuwsgierigheid, sfeer).
Elke leerling maakt drie vragen, daarna wordt geruild. De ander moet de vragen beantwoorden en aangeven welke vraag het moeilijkst was en waarom.
In groepjes van vier maakt iedereen drie vragen. Het groepje kiest gezamenlijk de beste vraag: de gouden vraag. Die wordt klassikaal besproken.
Leerling A stelt een vraag. Leerling B moet hem beantwoorden en meteen een nieuwe, betere vraag erbij bedenken. Zo ontstaat een keten van steeds diepere vragen.
Tweetal: leerling 1 maakt drie vragen, leerling 2 controleert of ze voldoen aan de drie kwaliteitscriteria. Daarna wisselen ze van rol.
Oplossingen:
Bespreek voorbeelden van de drie niveaus.
Laat leerlingen vragen sorteren op niveau.
Geef startzinnen voor denkvragen.
Oplossingen:
Vraag: “Hoe kun je deze vraag duidelijker maken?”
Laat leerlingen hun vraag koppelen aan een specifiek fragment.
Bied voorbeeldzinnen: “Waarom denk je dat de schrijver …?”
Oplossingen:
Begin met één goede vraag per leerling.
Werk in tweetallen om de werkdruk te verlagen.
Gebruik korte teksten of alinea’s in plaats van volledige teksten.
Zelf vragen leren stellen is een krachtige manier om leerlingen uit groep 6 actief, kritisch en bewust te laten lezen. Door hen na te laten denken over wat belangrijk is in een tekst, leren zij verbanden leggen, de kern te vinden en op een hoger niveau te redeneren. Tegelijk draagt het bij aan motivatie en eigenaarschap: de leerling is niet langer alleen beantwoorder, maar ontwerper van het denkproces.
Met duidelijke stappen, goede voorbeelden en een paar eenvoudige werkvormen is de omgekeerde begrijpend-lezenles een waardevolle toevoeging aan elke groep-6-klas.