In groep 6 kunnen kinderen technisch goed lezen, maar het begrijpen van wat er staat is een ander verhaal. Veel leerlingen lezen stilletjes, beantwoorden vragen en gaan verder. Maar echt diep begrip ontstaat juist wanneer er gesproken wordt over een tekst: wanneer leerlingen woorden geven aan hun denkproces, ideeën vergelijken, twijfels uitspreken en samen betekenis construeren. Begrijpend lezen is geen stille activiteit, maar een sociale. En in groep 6 - waar de kinderen een leeftijd hebben waarin ze nieuwsgierig zijn, graag overleggen en hun mening willen delen - ligt hier een enorme kans. Voorkom dat kinderen vastlopen bij begrijpend lezen en praat over de teksten.
In dit artikel onderzoeken we waarom praten over teksten zo krachtig is, hoe je dit inzet in de klas en welke concrete werkvormen je direct kunt gebruiken.
Veel leerlingen weten niet goed wat ze moeten doen als ze iets niet begrijpen. Wanneer de leerkracht hardop denkt, horen leerlingen welke stappen daarbij horen: teruglezen, voorspellen, verbanden leggen, controleren of een zin logisch klinkt. Het modelen van denken maakt abstracte strategieën concreet.
Voorbeeld:
Je leest hardop: ‘Na de winter trok hij zich terug in zijn hol.’ Hmm… wie is ‘hij’ hier? Even terugkijken. O ja, het gaat over de vos. Dus de vos trekt zich terug.
Hierdoor leren leerlingen dat je soms terug moet lezen om verwijswoorden te begrijpen.
Leerlingen horen hoe anderen denken. Een kind dat altijd letterlijk leest, hoort hoe een ander impliciete informatie opspoort. Een leerling die snel conclusies trekt, leert van iemand die eerst bewijsmateriaal in de tekst zoekt. (Lees ook: detectives in begrijpend lezen)
Door een gedachte hardop te ordenen, ontstaat helderheid. Wat leerlingen uitspreken, begrijpen ze vaak beter dan wat ze enkel in stilte proberen te verwerken.
Vermijd vragen met één juist antwoord. Kies vragen die uitnodigen tot redeneren.
Voorbeelden:
Wat denk je dat de schrijver hiermee probeert te zeggen?
Hoe weet je dat? Waar zie je dat in de tekst?
Welke andere uitleg zou ook kunnen?
Korte fragmenten maken het eenvoudiger om diep op het denken in te gaan. Een alinea uitlichten werkt vaak beter dan een hele tekst bespreken.
Een minuut stilte voor denkwerk verhoogt de kwaliteit van het gesprek. Daarna laten leerlingen hun gedachten horen in tweetallen of in de kring.
Veel leerlingen weten niet hoe ze hun denkstappen onder woorden moeten brengen. Zinsstarters helpen:
Ik denk dat … omdat in de tekst staat …
Een andere mogelijkheid is …
Ik begrijp dit stuk niet helemaal, want …
Ik zie een verband tussen … en …
Leerling leest een fragment.
Denkt individueel na: wat begrijp ik, wat is lastig, wat valt op?
Bespreekt het in tweetallen.
Ieder duo kiest één gedachte om te delen in de klas.
Waarom dit werkt:
Elke leerling denkt actief mee en hoort verschillende perspectieven, maar de drempel blijft laag door het werken in tweetallen.
De leerkracht begint met hardop denken: “Dit stuk vind ik verwarrend, want ik begrijp niet meteen wie hiermee bedoeld wordt.”
Vervolgens gaat de denkestafette door naar de volgende leerling, die minstens één gedachte toevoegt.
Voorbeeld bij een tekst over klimaatverandering:
Leerling A: “Ik vraag me af waarom de schrijver zegt dat de zee sneller stijgt dan verwacht.”
Leerling B: “Misschien komt dat doordat we in het eerdere stuk lazen dat het ijs sneller smelt.”
Waarom dit werkt:
Leerlingen bouwen voort op elkaars gedachten en leren redeneren met bewijs uit de tekst.
Leerlingen krijgen een stelling over de tekst, bijvoorbeeld: “De hoofdpersoon is eigenlijk bang, ook al zegt hij dat niet.”
In groepjes verzamelen ze drie tekstbewijzen die deze stelling ondersteunen. Daarna delen ze hun bevindingen in de klas.
Waarom dit werkt:
Het dwingt leerlingen om hun interpretatie te onderbouwen. Tegelijk leren ze kritisch lezen en zorgvuldig argumenteren.
Oplossingen:
Werk eerst in duo’s of kleine groepen.
Gebruik beurtstokjes of willekeurige beurtverdeling.
Laat leerlingen eerst zinnen opschrijven die ze kunnen gebruiken.
Oplossingen:
Geef spreektijd in rondes.
Gebruik gespreksregels: luisteren, samenvatten, doorvragen.
Introduceer rollen zoals ‘samenvatter’, ‘bewijszoeker’, ‘vraagsteller’.
Oplossingen:
Verdiep steeds door te vragen: “Hoe weet je dat?”
Verwijs expliciet naar de tekst.
Werk met tekstbewijzen en zinsstarters.
Samen praten over teksten is geen leuke extra, maar een essentieel onderdeel van begrijpend lezen in groep 6. Door gedachten te delen, strategieën zichtbaar te maken en perspectieven uit te wisselen, ontwikkelen leerlingen een dieper en blijvender begrip, waarmee ook toetsen als IEP, Boom, LIB en Dia beter zullen worden gemaakt. Met gerichte vragen, heldere werkvormen en gespreksstructuren kun je als leerkracht een leesomgeving creëren waarin denken en taal elkaar versterken. En juist dát is de basis voor vaardig en kritisch lezen in de bovenbouw.